Afbeelding
Foto: Ph.H.Pieterse

Aardewerkscherven uit de vijver van Kasteel Endegeest (3)

Toen de vijver achter kasteel Endegeest in 1991 droog stond, werd er door een mevrouw die in de buurt woonde onder meer een grote scherf van een bord uit de bagger geborgen. Het was een vrij groot bord, mooi versierd met een voorstelling (helaas niet meer volledig aanwezig en daardoor lastig te herkennen), maar wel speciaal: het jaartal 1713. Er is nog een vergelijkbare scherf waar alleen 17 op bewaard gebleven is, en nog meer dergelijke scherven.

Waar hier de rand op een heel klein stukje na weg is, zijn de randen onder die andere scherven juist veel beter bewaard. Maar op basis van de versiering van een rand alleen kan een bord niet scherp gedateerd worden. Het is wel duidelijk dat dit aardewerk niet echt bestemd was om van te eten: daarvoor is het veel te groot. De doorsnede van de spiegel (vaktaal voor wat wij de bodem noemen) is achttien centimeter en dan is je warme prak al haast ijskoud als je aan je laatste hap toe bent – je kunt beter twee keer opscheppen als je grote honger hebt. Er zijn dan ook geen gebruikssporen te zien: het waren borden voor de sier, op een kast of aan een wand, eerder in een salon dan in een keuken, maar de afvoerroute zal wel via de keuken en het raam naar de vijver (toen nog slotgracht) geleid hebben.

Dit versierde aardewerk met loodglazuur werd tussen ongeveer 1580 en circa 1625 vervaardigd op diverse plaatsen aan de Werra, een zijrivier van de Wezer in Thüringen. Daar was ook de goede klei hiervoor aanwezig. Dit ‘Werra’ werd ook naar Holland geëxporteerd. Tussen 1602 en 1610 werd dit aardewerk ook geproduceerd in een pottenbakkerij in Enkhuizen, waarvan de koopman Dierck Claesz. Spiegel de eigenaar was. Na 1625 kwam er geen ‘Werra’ meer en namen diverse pottenbakkers in vooral Noord-Holland deze traditie over, inclusief het aanbrengen van het jaartal van vervaardiging. Hier evolueerde het tot wat genoemd wordt slibversierd aardewerk. Daarvan was de glorietijd rond 1650 al afgelopen, maar enkele pottenbakkers bleven in deze traditie werken, zelfs nog wel tot ná 1713, maar het Endegeester bord is wel een heel late.

Nu hoef je natuurlijk alleen maar in de lijst van eigenaren van het kasteel te kijken wie in 1713 dat aardewerk gekocht heeft of misschien wel speciaal heeft laten maken. Dat was Jacob van der Rijt (1654-1739), die het kasteel in 1672 van zijn broer erfde toen die sneuvelde in het Rampjaar zonder getrouwd geweest te zijn. Jacob zou het nalaten aan zijn dochter Catharina Jacoba, gehuwd met Frederik graaf van Gronsveld-Diepenbroick-Impel, maar zij overleed al in 1744. Er is alleen een probleempje: van Jacob is niet bekend dat hij ooit officieel in Oegstgeest is geweest. Wellicht zal hij er wel eens op weg van Den Haag naar Amsterdam langs gereden zijn, of als hij met de trekschuit ging, van het Warmonderhek of de Kwaakbrug erheen gewandeld, om daar van zijn ‘mannetje', dat zich eventueel ‘rentmeester' mocht noemen, de pachtopbrengsten van zijn landerijen en de huurpenningen van de kasteelbewoner te innen. Vanaf 1705 was namelijk huurder van Endegeest Statius Philippus graaf van Bentheim-Steinfurt, een generaal bij de cavalerie. Van 1730 tot 1747 waren Jacob en zijn dochter minder gelukkig in het vinden van huurders en stond het kasteel leeg. Maar het zal nu duidelijk zijn wie degene is die dit leuke aardewerk voor zijn kasteel heeft gekocht: een graaf en generaal van de ruiterij.

En zo vertelt een simpel bord een heel verhaal over kasteel Endegeest.



In de bibliotheek van Oegstgeest aan de Lange Voort vindt iedere woensdag en vrijdag een Archeohotspot plaats (14.00 tot 16.00 uur). Iedereen mag daarbij helpen!