Afbeelding
Foto:

Nederzetting Oegstgeest is ‘werelddorp’ aan de Rijn

historie n In de eerste eeuwen na Christus was de rivierdelta van de Rijn een populaire plek voor nederzettingen, forten, versterkingen en handelsplekken. Zo bouwden Romeinen forten in Katwijk aan Zee, Valkenburg en Leiden (Roomburg). Op Oegstgeester grondgebied, al bestonden de huidige gemeentegrenzen toen natuurlijk nog niet, waren er in die jaren waarschijnlijk geen Romeinse nederzettingen te vinden. Zouden we kunnen tijdreizen, dan moet het zo zijn geweest dat toen de Romeinen langs de Oude Rijn verdwenen, er zich andere volken aandienden die de rivier als levensader gebruikten.

Pas vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw begon er belangstelling te bestaan voor wat er zich in de eerste eeuwen van onze jaartelling langs de Rijn moet hebben afgespeeld op Oegstgeester grondgebied.

Toen er in 1990 werd gewerkt aan de A44, en er een nieuwe afslag naar Valkenburg werd gecreëerd, gingen amateurarcheologen op zoek naar moois in de zandhopen. Langs een uitgegraven sleuf, waar uiteindelijk de weg moest komen (het ‘wegcunet’ van de A44) werden eind van dat jaar door mijnheer A. Valstar uit Rijnsburg, die op pad was met zijn metaaldetector, twee Vroeg-Middeleeuwse zilveren munten gevonden.

Doordat de vondsten al heel snel werden aangemeld bij de provinciaal archeoloog, was het mogelijk de vindplaats ‘direct’ nader te inspecteren.

Begin januari 1991 ging men aan de slag. Er werd nog volop gewerkt aan het fietspad, en waren in een uitgegraven wegdeel over een afstand van ongeveer twintig meter verkleuringen zichtbaar. Een archeologisch medewerker van de gemeente Leiden en een assistent van de provinciaal archeoloog, onderzochten de strook waar het fietspad moest komen, en troffen een aantal Vroeg-Middeleeuwse sporen aan, waaronder een afvalkuil.

Aardewerk, botmateriaal en ‘ijzerslakken’ werden geborgen, en het aardewerk kon gedateerd worden als uit de zevende eeuw. “Het valt aan te nemen dat de bewoningssporen zich ook buiten het wegcunet uitstrekken”, was er in het rapport van archeoloog Wilfried Hessing destijds te lezen.

“Deze woonplaats is de meest recente vondst van een vroegmiddeleeuwse nederzetting in het mondingsgebied van de Oude Rijn en onderstreept weer eens de bijzondere positie die de omgeving van Leiden in de vroeg-middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van ons land lijkt in te nemen,” schreef hij. En dat bleek ook zo te zijn.

Omdat het terrein verder niet ‘bedreigd’ werd, werd het met rust gelaten. “Het terrein van Nieuw-Rhijngeest-Zuid, bestond tot dan toe vooral uit grasland”, vertelt Jasper de Bruin, die van 2009 tot en met 2014 als docent archeologie en opgravingsleider vanuit de Leidse universiteit bij de opgravingen op het terrein betrokken was. “Mij werd verteld dat het terrein vanaf de jaren ’40 eigenlijk een soort van noodveld vormde voor het nabijgelegen Vliegkamp Valkenburg.”

Pas in 2004, toen de nieuwe studentenbarakken op het terrein geplaatst zouden gaan worden, kreeg Archol BV (gelieerd aan de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden) de opdracht om aan de slag te gaan met opgravingen.


Klei

“Oorspronkelijk lag het landschap een stuk hoger”, weet De Bruin te vertellen. “Maar er is veel Rijnklei afgegraven door de baksteenfabrieken die hier stonden.”

Vanuit de historie is bekend dat er vanaf het begin van de zestiende eeuw in de regio veel dakpan- en steenbakkerijen langs de Rijn hebben gestaan, die de rivierklei gebruikten voor hun producten.

Ook later werd er gebruikgemaakt van rivierklei, door onder andere de bekende ‘Tegel- en Fayence fabriek’ Amphora, die in de huidige Leidse Hoge Morsch op Oegstgeester grondgebied stond. Deze fabriek werd in 1908 opgericht en in 1933 gesloten.

In de hele regio Holland-Rijnland werden begin twintigste eeuw langs de Oude Rijn kalkovens (voor het produceren van ongebluste kalk voor gebruik in de bouw) en plateelfabrieken (aardewerkbakkerijen) opgericht die gebruikmaakten van de uit de omringende polders opgebaggerde klei waarvan zij bakstenen, dakpannen en plateelproducten maakten.

“Men dacht dat bij het ‘afkleien’ de vondstlagen gedecimeerd waren, temeer ook omdat door de eeuwen heen een aantal grote overstromingen heeft plaatsgevonden. Dat bleek na het graven van de proefsleuven in 2004 en 2005 gelukkig mee te vallen”, aldus de Bruin.


Grote hoeveelheid

Opgravingsleider de Bruin is heel enthousiast over de grote hoeveelheid archeologische vondsten die in 2004, 2005 en in de maanden april, mei, juni en juli van de 2009 tot en met 2014 uit de grond van Nieuw-Rhijngeest Zuid kwamen.

“Het dorp dat hier lag, is één van de grootste en meest complete vroeg- middeleeuwse nederzettingen van Noord West Europa die is blootgelegd. Het was niet zomaar een gewoon boerendorp. Het moet een belangrijke nederzetting zijn geweest.” De Bruin benadrukt dat dit dorp model staat in binnen- en buitenland voor nederzettingen uit de zevende eeuw. “Dat is nog niet iets dat is doorgedrongen tot de inwoners en bestuurders van Oegstgeest denk ik.”

De ontdekking is van dien aard dat de ‘nederzetting Oegstgeest’ in de gedachten van alle Oegstgeestenaren naast Wolkers en Willibrord eigenlijk onlosmakelijk met het dorp verbonden zou moeten zijn.

“We hebben in de nederzetting heel veel bijzondere dingen ontdekt. De oudste waterwerken van West-Nederland bijvoorbeeld. Ook ontdekten we dat er honderd jaar eerder dan gedacht al grootschalig in wijn werd gehandeld, en dat er varkens werden geïmporteerd uit Duitsland en mogelijk paarden uit Engeland.

De nederzetting lag direct aan de kronkelige Rijn, die overigens in die tijd zo’n driehonderd meter verderop lag. Aan diverse watervoerende aftakkingen (men was in het dagelijks leven immers gericht op de rivier) stonden meer dan 10 huizen, waarin allerlei activiteiten plaatsvonden. Hoeveel mensen er per periode in dit dorp, door sommigen als ‘Overdorp’ aangeduid, woonden is moeilijk met zekerheid vast te stellen. “Honderd man was in die tijd al veel.” Over de naam van het dorp is geen grote overeenstemming onder historici. “Ik ben geneigd te denken dat als het op oude kaarten over ‘Overdorp’ gaat, het over een nederzetting aan de andere kant van de Rijn gaat, op Katwijks grondgebied. Wat mij betreft heet de nederzetting gewoon ‘Oegstgeest’”


Bloeiende plaats

De Bruin, die momenteel werkt als conservator bij het Rijksmuseum voor Oudheden, verklaart dat het dorp een bloeiende plaats moet zijn geweest zo tussen de jaren 550 en 725. “Je kunt zien dat de bewoners veel in de nederzetting hebben geïnvesteerd om haar bewoonbaar te maken. Zo stonden huizen op lage terpjes en was te zien dat men geulen probeerde te dempen.”

Toen de Rijn zich langzaam verplaatste en minder doorvoerbaar werd door verzanding, vertrokken de bewoners uit de Rijndelta. “In die tijd werd bijvoorbeeld Dorestad, bij het huidige Wijk bij Duurstede, veel groter. Als de Rijn open was gebleven had deze Oegstgeester nederzetting kunnen uitgroeien tot een metropool. Wie weet was de VOC in dat geval uit onze deze streek naar de overzeese gebieden vertrokken”, lacht hij.


Opgravingen 2004 en 2005

Toen duidelijk werd dat de stichting DUWO tijdelijke studentenbakken (zie kader) wilde bouwen in wat toen Rijnfront-Zuid heette, kreeg ArcholBV de opdracht van de grondeigenaar, Vastgoed BV – Universiteit Leiden, een inventariserend veldonderzoek uit te voeren.

Na analyse van de zestien proefsleuven, die in het voorjaar van 2004 werden gegraven, bleken verspreid over het terrein allerlei archeologische resten te liggen. De heer Proos van de Provincie Zuid-Holland besloot hierop dat meer onderzoek nodig was. Toen al kon worden vastgesteld dat het resten moesten zijn van een vroeg-middeleeuwse (Merovingische) nederzetting. De Merovingen waren een dynastie van Frankische koningen.

De door Archol uitgevoerde opgraving heeft zich beperkt tot de wegcunetten, proefsleuven onder de geplande baraklocaties en één grotere put ter hoogte van een huisplattegrond die in een put die bij een inventariserend veldonderzoek was herkend.

Voorafgaand aan de bouw van belevingsmuseum Corpus – Reis door de mens, (waarvoor in juni 2006 de eerste paal de grond in ging, en dat op 14 maart 2008 officieel door koningin Beatrix werd geopend) werd onderzoek gedaan in de grond. Door deze opgraving werd ‘belangwekkende informatie toegevoegd aan de bewoningsgeschiedenis van dit deel van Oegstgeest in de vroege middeleeuwen’, zo leest het onderzoeksrapport.

De vindplaats is volgens de onderzoekers ‘behoudenswaardig’. ‘Indien behoud in situ (inpassing van de archeologische plannen in de bouwplannen) niet mogelijk is, zal behoud ex situ (documenteren en opgraven) moeten plaatsvinden’, zo beveelt het rapport aan.

Om een compleet beeld te verkrijgen van de nederzetting werd besloten dat er verder gegraven moest worden. Omdat er in het gebied nog niet verder gebouwd werd, werd dit nog niet verder in gang gezet.

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding