Afbeelding
Foto: Kirsten Bouman

De Kaukasische Vleugelnoot

Pterocarya fraxinifolia

Deze grote bomen met kenmerkende brede kronen en 60 cm grote bladeren zijn in Oegstgeest onder andere te vinden in het Oranje Park op de driesprong aan het Van Griethuijsenplein, bij het historische hek aan de Louise de Colignylaan en langs het wandelpad Noordoever, Oegstgeester Kanaal. Vanaf juni is de Vleugelnoot beter herkenbaar doordat na de bloei groene hangende slierten zijn waar te nemen, die doorgroeien tot september en dan een lengte kunnen hebben van een halve meter. De slierten bestaan uit een spil waaraan zich wel 40 tot 80 gevleugelde nootjes ontwikkelen.

De boomnaam verwijst eveneens naar dit specifieke kenmerk; pteron betekent vleugel en cárya, is afgeleid van karúon, de benaming voor noot in het Grieks. De Vleugelnoten behoren tot de okkernoot plantenfamilie - Juglandaceae, waaronder de walnoot. Bomen van deze plantenfamilie hebben kale knoppen, dat wil zeggen dat er geen bladschub ter bescherming aanwezig is en dat de boom tot het voorjaar te herkennen is aan grote kale bladknoppen. Wanneer afgevallen takjes onder de boom te vinden zijn en je breekt die in tweeën zie je een soort laddertje in het midden van de twijg. Men noemt dat 'gekamerd merg', een zeer specifiek kenmerk voor alle walnoot familieleden. Van de Vleugelnoten zijn zes soorten bekend, vijf daarvan komen voor in Azië, met name in China en één in Japan. De Kaukasische Vleugelnoot is de enige soort nu in Europa die van oorsprong uit het gebied van de Kaukasus en Noord-Iran komt, gelegen tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. Ooit, vanaf het Plioceen (5,3-1,8 miljoen jaar geleden) waren Vleugelnoten ook inheems in NL/Europa, dat was in een periode dat het hier veel warmer en vochtiger was. Deze boom is eigenlijk een subtropische soort. Met de komst van nieuwe ijstijden in Midden-Pleistoceen, verdwijnt de Vleugelnoot ongeveer 400.000 jaar geleden uit het kouder en droger wordende Europa. In 1782 wordt de Kaukasische Vleugelnoot naar Frankrijk gebracht door botanist André Michaux. Via Franse en Engelse botanische tuinen komt de soort in de tweede helft van 1800 weer terug naar Nederland.

Vleugelnoten zijn sneller groeiers en kunnen in relatief korte tijd tot een lengte van 25 meter groeien. In het natuurlijke habitat tref je deze bomen veel aan op rivieroevers en moerassige gronden, waar ze veelvuldig nieuwe bomen vormen op uitlopers van wortels en zich zo ongeslachtelijk/vegetatief kunnen verspreiden. De bomen kunnen zich ook geslachtelijk vermeerderen door verspreiding van zaad. Het verspreidingsgebied wordt vergroot doordat de zaden vleugels hebben en met de wind kunnen worden meegevoerd.

Over een paar weken zie je bij het uitlopen van de bladeren dikke groene 'rupsachtige' bloemen uitgroeien. Vrouwelijke en mannelijke bloemen zitten aan dezelfde boomtwijgen. De mannelijke bloemen, vallen af nadat het stuifmeel is meegevoerd door de wind: Vleugelnoten zijn 'windbestuivers'. Straks over een paar maanden groeien de vrouwelijke bloemen na bevruchting/bestuiving uit tot de karakteristieke groene lange slierten, waarmee de hele boomkroon dan zo kenmerkend wordt getooid.

Kirsten Bouman Maart 2018